De site
In het begin is deze plaats gelegen in Molenbeek (linkeroever van de Zenne), en rond 1250 werd het Groot Begijnhof van Brussel opgericht. Zoals overal in onze gewesten werd ook dit begijnhof tijdens de Franse periode (1803) onderdrukt en werd het erfgoed overgedragen aan het OCMW (dat toen "Les Hospices de Bruxelles" heette).
Het OCMW zal hier een van de eerste stedenbouwkundige programma's van de stad uitvoeren: een nieuw gebouw met de naam "Grand Hospice", met een plein dat het accentueert, en vervolgens een nieuwe wijk in plaats van het Groot Begijnhof, waarvan alleen de kerk bewaard is gebleven.
De zorginstelling van de 13e eeuw tot heden
Het Groot Begijnhof had een zorginstelling voor zieke begijnen, de "Infirmary", die zowel een ziekenhuis als een rusthuis was. Het OCMW zal een gemengde instelling in stand houden onder de naam "Hospice de l'Infirmerie", waar samen met de ULB de specialisaties oogheelkunde en kankerkunde zullen worden ontwikkeld.
Het Kraamziekenhuis van Brussel en de Geboorte- en Naturalisatieschool van de Provincie Brabant (1878-1935) bezetten tijdelijk paviljoenen en huizen rond het centrale gebouw. Het centrale gebouw daarentegen herbergde een deel van het Athénée de la Ville (tot 1890).
Het Hospice de l'Infirmerie, gevestigd in het Grand Hospice, werd in 1973 omgedoopt tot het Pacheco Instituut. De naam komt van de Stichting Pacheco-des Marès, die dateert uit 1713, lange tijd gevestigd was op de huidige Boulevard Pacheco (waar het zijn naam al had achtergelaten), vervolgens op het huidige Jean Jacobs-plein, en tenslotte in 1890 in de vierhoek aan de kant van het Grand Hospice-plein. De evolutie van de normen vereiste de verplaatsing van de ziekenhuisactiviteiten en MR-MRS (2017), en startte een project van reconversie naar woningen.
Het gebouw
De architect van het OCMW, Henri Partoes, ontwierp een zeer sober neoclassicistisch gebouw, op de plattegrond van de kloosters, met twee kloosters. Het ene kwart was bedoeld voor vrouwen, het andere voor mannen. Het transversale gebouw was bedoeld voor de directie en eindigde in het oosten met een kapel. In 1827 werd het uitgebreid gerestaureerd en werd het bekroond met de Prix Europa Nostra (1983).